Griekse Dansen (1986) uitgave Broekmans & Van Poppel, Amsterdam
De vijf dansen zijn gebaseerd op traditionele volksmelodieën uit verschillende streken van Griekenland. Karaguna of ‘jaknikkersdans’ komt uit Thessalië. Het verhaal gaat, dat wie vanuit het noorden komend de weg vraagt naar Delphi altijd knikkend wordt aangespoord zijn weg te vervolgen, omdat elke weg toch voert naar de Pas van Thermopylae. Kostilata is een meisjesdans in het voor de Balkan zo karakteristieke aksakritme (hinkritme) in 7/8 maat. Chortarakia is een liedje over de kruiden van de bergweiden dat wordt onderbroken door een lichtvoetige huppeldans uit Thracië. Ikariotikos is een liefdesdans van het eiland Ikaria, genoemd naar Icaros. Volgens de oude sage stortte deze zoon van Daidalos, bouwheer van het Labyrinth op Kreta, in de nabijheid van het later naar hem genoemde eiland in zee toen de vleugels die zijn vader voor hem gemaakt had door de warmte van de zon gingen smelten. Daarmee namen de goden wraak op de vader, die eerder uit jaloezie zijn begaafde leerling Talos had vermoord. Baidouska tenslotte wordt in heel Griekenland maar ook in Macedonië en Bulgarije gedanst op muziek in een wervelende 5/8 maat.
Het schrijven en ook het uitvoeren van een compositie voor variabele bezetting lijkt op het eerste gezicht misschien een wat vrijblijvende aangelegenheid. Deze schijn bedriegt echter. De speelruimte die de uitvoerenden geboden krijgen is het resultaat van een aantal beperkingen die de componist zichzelf heeft opgelegd. Maar ook de leider van het ensemble kan niet onbeperkt gebruik maken van alle mogelijkheden die zich lijken aan te dienen.
Daar is om te beginnen de keuze van de omvang van de afzonderlijke partijen. Wezenlijk is immers, dat elke stem door zo veel mogelijk verschillende instrumenten moeten kunnen worden uitgevoerd. Ik heb de Griekse Dansen geschreven voor vijf melodie-instrumenten, een toets-instrument en slagwerk ad libitum. Op blz. 4, 5 en 6 van de partituur is een overzicht gegeven van de instrumenten waaruit het ensemble kan worden samengesteld. Men kan een homogene ensembleklank nastreven door soortgelijke instrumenten te kiezen, bv. een saxofoon-kwintet voor de partijen I t/m V. Gebruikers van muziek voor variabele bezetting hebben meestal behoefte aan een bezetting die heterogeen is samengesteld, bv. klarinet, bugel, accordeon, althoorn en synthesizer.
Ook op het punt van articulatie heb ik mezelf beperkingen moeten opleggen. De partijen I t/m V moeten immers zowel gestreken als geblazen kunnen worden. Dat houdt in dat een boog door een strijker als streekboog en door een blazer als articulatieboog moet kunnen worden opgevat. Van andere specifiek aan instrumenten gebonden speelmanieren heb ik moeten afzien. In een compositie voor variabele bezetting is het niet eenvoudig klankkleur als compositorisch middel te hanteren. Je kunt tot kleurtegenstellingen komen door de thematiek over het gehele ensemble te spreiden en door steeds andere combinaties van instrumenten tegenover elkaar te plaatsen. Ook rusten zijn een effectief middel om wijzigingen in het klankbeeld tot stand te brengen.
Beperkingen die de leider van het ensemble zich zal moeten opleggen hangen samen met het zoeken naar een afgewogen klankbalans. Van hem/haar wordt vakmanschap en goede smaak verwacht. Het gaat hierbij niet alleen om een goed evenwicht in klanksterkte. Dynamische tekens moeten – zeker bij een werk voor variabele bezetting – relatief geïnterpreteerd worden. Maar ook het octaveren van partijen is alleen onder strikte voorwaarden verantwoord. Voorkomen moet worden, dat een middenstem te hoog of te laag klinkt, waardoor hoger bedoelde partijen overstemd of lager bedoelde partijen ondergraven worden. Octaveren van het gehele ensemble kan verantwoord zijn, bv. bij een blokfluit-kwintet. Hoewel elke partij in eerste instantie voor één instrument is gedacht, kunnen ook meerdere instrumenten unisono spelen, mits de totaalklank van het ensemble in balans blijft. Zelfs het spelen in octaven is nog acceptabel zolang het octaaf wordt ervaren als een niet te luide boventoon-versterking van de loco uitgevoerde partij, te vergelijken met een toegevoegd 4-voets register op een orgel. een dergelijke instrumentatie heeft verder met de orgelregistratie gemeen, dat de bas niet naar boven, maar naar beneden wordt geoctaveerd.