Nördlich der Zukunft (2014) zes Liederen voor bas en piano op teksten van Paul Celan, uitgave Donemus, Rijswijk
1. In den Flüssen
2. Weggebeitzt
3. Das Geschriebene
4. Fadensonnen
5. Singarer Rest
6. Das aufwärtsstehende Land
In 1973 schreef ik muziek bij het gedicht Todesfuge van Paul Celan waarin deze kort na de Tweede Wereld Oorlog de Holocaust op sobere maar indringende wijze aan de orde stelde. 40 jaar later houdt de onweerstaanbare poëzie van Celan me nog steeds bezig en kwam ik er toe zes gedichten uit de bundel Atemwende uit te werken tot liederen voor bariton en piano. Hoewel de shoah in deze dichtbundel uit 1967 geen rol lijkt te spelen, was ik verrast toen ik op zoek naar de betekenis van het woord Flugwurzel uit het gedicht Das aufwärts stehende Land terechtkwam bij het Holocaust monument bij het Joods Museum te Berlijn. Architect Daniel Libeskind liet zich bij het ontwerp van dit monument inspireren door hetzelfde gedicht.
In zijn ‘Rede ter gelegenheid van de uitreiking van de Literatuurprijs van de Vrije Hansestad Bremen 1958’ karakteriseert Celan zijn gedichten als ‘pogingen van iemand die met zijn existentie naar de taal gaat, verwond door de werkelijkheid en op zoek naar werkelijkheid’. (Paul Sars en Frans Roumen: Paul Celan, Gedichten, Baarn 1988, p. 23) Volgens Celan veroorzaakt kunst een vervreemding van de beschouwer en vereist derhalve distantie en richting. Zijn poëzie gaat die weg van de kunst, die in de verte in den vreemde voert. Deze weg leidt tevens naar een gebied, waar de vervreemde zichzelf kan ontmoeten om zich vrij te maken. (ibid. p. 27) In dat gebied worden werkelijkheid en waarheid door Celan graag verbonden met de texturen van Stein, Sand, Schnee of Eis. Wie zich de betrekkelijkheid van de tijd realiseert, beseft dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen de bergkristal, de ijskristal, de sneeuwkristal, de zandkorrel of de ademkristal. Een andere groep veel gebruikte metaforen, Auge, Herz, Hand, Mund en Wort verwijst naar de zoektocht van de dichter naar de ander.
Over zijn beeldtaal schrijft Celan: “Das Gedicht, das ich meine, ist nicht flächenhaft; daran ändert auch die Tatsache nichts, daβ es noch jüngst, so bei Apollinaire und Chr. Morgenstern, das Figurengedicht gegeben hat, das Gedicht hat vielmehr Räumlichkeit und zwar eine komplexe: die Räumlichkeit und Tektonik dessen, der es sich abfordert, und die Räumlichkeit seiner eigenen Sprache, d.h. nicht der Sprache schlechthin, sondern der sich unter dem besonderen Neigungswinkel des Sprechenden konfigurierenden und aktualisierenden Sprache.” (Yvonne Al-Taie: Gebaute Worte, zur architektonischen Transformation Celanscher Lyrik bei Daniel Libeskind)
De plastisch beschreven, ongewone aardse werkelijkheid in de gekozen gedichten riep telkens een andere klankenwereld bij me op. De door de dichter gesuggereerde locatie in de ruimte, de verwoorde stofuitdrukking maar vooral de aard van de beweging in de opgeroepen werkelijkheid prikkelden me te zoeken naar een adequate ‘vertaling’ in muziek.
Nördlich der Zukunft is opgedragen aan Arjo Tibben.